|
||||||||
|
Eerlijk? Ik heb er totaal geen zicht op in welke mate zangeres Helena Schoeters in dit landje bekend is of niet en dus weet ik ook niet of en in welke mate het verschijnen van deze plaat enige rimpelingen zal veroorzaken in het evenementenlandje dat we an het worden zijn. Nu ik de plaat zo’n dozijn keer beluisterde, kan ik alleen maar zeggen, bij wijze van voorafname, dat het bijzonder jammer zou zijn als onze radioprogrammatoren dit ongemerkt voorbij zouden laten gaan. Maar da’s vanzelfsprekend mijn persoonlijke mening. Hoe het ook zij, Helena is een Zangeres pur sang - let op de hoofdletter,- die van kindsbeen af bezig was met zingen en die de hele opleidingscyclus doorgemaakt heeft, die erbij hoort, als je van een graag zingend kind wil doorgroeien naar een heuse, geschoolde zangeres. In het geval van Helena leidde dat pad via Academie en Conservatorium langs een traject dat maakte dat ze zich vandaag net zo goed thuisvoelt in folk, barok en opera als in wereldmuziek en, jawel, jazz. En dat laatste uit zich op deze plaat als een heerlijk geslepen diamant met enorm veel facetten. Een diamant die zich, begeleid door een trio van muzikale giganten, doorheen een bijzonder gevarieerd pakket aan muziekjes werkt. De muzikanten in kwestie zijn Osama Abdulrasol, meestergitarist Hendrik Braeckman -de Philip Catherine van de komende decennia- en bassist Kristof Roseeuw -meneer Yannick Peeters-, die op schijnbaar sobere, maar vaak ingenieuze manier de klank van de plaat meebepaalt. De zeven “naakte songs” van de plaat leiden via verschillende stationnetjes te beginnen bij Gabriel Fauré, wiens “Au Bord de l’Eau” mij vooral bekend was in de versie van Barbara Hendricks, en hier helemaal in een jazzy kleedje gestoken wordt, met inbegrip van geweldige duet-lijnen met afwisselend qanun, gitaar en bas. Van een binnenkomer gesproken: dit is er een van erg grote klasse. Bij Henry Purcell werd (een deel van) “Dido’s Lament” gehaald en serieus hervormd tot een jammerklacht die ook na bijna vier eeuwen regelrecht je hart binnenkomt. Een eeuw jonger is dan weer “Que ne suis-je la fougère”, meestal toegeschreven aan Pergolesi, maar hier -ik vermoed onder invloed van de grote zangeres Fairuz- omgedoopt tot “Wa Habibi”, een prachtig klaaglied. Bij Vivaldi wordt aangeklopt voor “Eja Mater” en bij Joaquin Rodrigo voor “Adela”, twee liederen die niet meteen een versie meekrijgen, die dicht bij het origineel blijven, maar daarom niet minder boeiend naar vandaag en naar het Oosten verplaatst worden. Ik weet niet of Helena aan “Once Upon a Dream” van Tchaikowsky begon met Disney’s “Sleeping Beauty” in het achterhoofd, maar alleszins ademt haar versie zowat dezelfde sfeer uit. Afsluiter “Der Leiermann” van Schubert zag ik niet lang geleden op TV gezongen worden door Herman Van Veen, een man van wie je veel kunt zeggen, maar zeker niet dat hij geen verstand heeft van muziek en van zingen. De versie van Helloune is danig verschillend, maar zeker niet minder interessant en ze sluit op ronduit meesterlijke en verstillende wijze een plaat af, die je alleen maar moet koesteren. Dit is namelijk van een broze breekbaarheid en een schoonheid waar je onmogelijk onbewogen bij kunt blijven. Heerlijke plaat, waarbij overigens ook heel mooie foto’s horen en wat blijkt? Die zijn gemaakt door Michel Goessens, alias “Goes”, een mens van vele vaardigheden. Absoluut aan te raden, deze CD! (Dani Heyvaert)
|